Jeugdbewegingen in Vlaanderen. Een onderzeok bij groepen, leiding en leden.
Auteurs
De Pauw, P., Vermeersch, H., Coussée, F., Vettenburg, N., & Van Houtte, M. (2010).

Abstract
Dit onderzoek maakt een aantal tendensen en veranderingen binnen de jeugdbewegingen zichtbaar en schetst een beeld van de werking, leiding en leden van de jeugdbewegingen anno 2009-2010. Vijf jeugdbewegingen werden bij het onderzoek betrokken, op basis van vooraf bepaalde criteria: Chiro, FOS, KLJ, KSJ-KSA-VKSJ, Scouts en Gidsen Vlaanderen. Dit onderzoek werd uitbesteed door de Vlaamse Overheid en is een vervolg op een gelijkaardig onderzoek uit 1991 (L. Bral. 1991, Jeugd in Beweging). Het onderzoek hanteert eveneens een getrapt, kwantitatief onderzoeksdesign zoals dat uit 1991, maar maakt gebruik van complexere analysetechnieken (multilevel). Via websurveys werden leiding en leden (14-16 jarigen) van de geselecteerde jeugdbewegingsgroepen bevraagd. Het onderzoek trekt conclusies over negen onderwerpen: perceptie en realiteit, infrastructuur, diversiteit, waarden en opvattingen, vergelijking tussen koepels en groepen, de verkleutering, het engagement, de tevredenheid en de relaties tussen leden en leiding. (1) Uit het onderzoek blijkt in eerste instantie dat groepen meer dan vroeger het gevoel hebben dat leden en leiding sneller afhaken. Het onderzoek toont echter aan dat deelnemersaantallen niet lager liggen dan in 1991 en dat de gemiddelde leeftijd voor instap en uitstap van leiders ongewijzigd is. (2) Het onderzoek geeft ook aan dat een aantal groepen hun lokaal te krap vinden en de veiligheid van de infrastructuur nog vaak te wensen overlaat. Problemen met infrastructuur hangen ook vaak samen met geringe rekrutering van leiding en leden. (3) In derde instantie zijn er meer jongeren uit kansengroepen (allochtonen, jongeren in armoede, jongeren met een functiebeperking) die deelnemen aan de jeugdbeweging dan gedacht wordt door groepsleiders. De relatief lage deelname door jongeren uit deze groepen wordt wel bevestigd. (4) Een andere vaststelling is dat jeugdbewegingsleden minder autoritaristisch en minder etnocentrisch zijn dan de gemiddelde Vlaamse jongere (cf. JOPII) en meer in politiek geïnteresseerd. Dit is het meest uitgesproken bij de leiding. Dit gegeven, net zoals de verschillen tussen jeugdbewegingen, kan natuurlijk niet losgekoppeld worden van verschillen in achtergrond. (5) Het onderzoek geeft voorts aan dat jeugdbewegingskoepels relatief grote verschillen vertonen in rekruteringsbasis (bv. % ASOscholieren) en dat kleine jeugdbewegingsgroepen tegelijk meer divers zijn en meer bedreigd in hun voortbestaan. (6) De vrees voor verkleutering is volgens het onderzoek onterecht. Er zijn in vergelijking met 1991 meer jonge jeugdbewegingsdeelnemers, maar het aantal oudere leden is niet afgenomen. (7) Het onderzoek toont geen daling in engagement en betrokkenheid. Al komen leden wel minder frequent naar activiteiten en is de leiding minder geïnteresseerd om in de bewegingsstructuren mee te werken. De intentie om leiding te worden hangt samen met de cultuur van de jeugdbewegingsgroep en de mate waarin men zich hierbij ondersteund weet door ouders en vrienden. Het onderzoek toont tot slot aan dat (8) jeugdbewegingsleden de activiteiten van de jeugdbeweging in hun top van vrijetijdsactiviteiten zetten en (9) dat vorming van jeugdbewegingsleiders een belangrijk aandachtspunt is, aangezien ‘gevormde’ jeugdbewegingsleiders meer zelfzeker in de werking staan en de jeugdbewegingsleiders in dit onderzoek ook meer aangeven ‘pedagogische vaardigheden’ nodig te hebben (eerder dan praktische) in vergelijking met jeugdbewegingsleiders in 1991.
Referentie
De Pauw, P., Vermeersch, H., Coussée, F., Vettenburg, N., & Van Houtte, M. (2010). Jeugdbewegingen in Vlaanderen. Een onderzeok bij groepen, leiding en leden. Brussel: Afdeling Jeugd
Taal
Nederlands
Publicatievorm
Onderzoeksrapport
Trefwoorden
Jeugdwerk