The multidimensional selfobjectification process from adolescence to emerging adulthood.

Abstract

Deze longitudinale studie (N=400, 54.5% vrouwen) onderzocht de relatie tussen drie componenten van zelf-objectivering: het internaliseren van schoonheidsidealen in de media, het uiterlijk boven competenties waarderen en lichaamsbewaking. Deze studie voegt een lange termijn ontwikkelingsaanpak toe aan de zelf-objectiveringsliteratuur. De relaties werden overzocht met een 6-maanden interval tijdens adolescentie en een 5-jaren interval tussen adolescentie en jongvolwassenheid. Daarenboven was deze studie de eerste om de relatie tussen verschillende componenten van zelf-objectivering op een within-person niveau, en dus met oog voor persoonlijke veranderingen over tijd, te bestuderen. Het meest opvallende is dat een verhoging in internalisatie tijdens de adolescentie 5 jaar latere toenames in de andere twee componenten voorspelde, wanneer de respondenten de jongvolwassenheid hadden bereikt. Er werd geen steun gevonden voor gender verschillen. Implicaties van dit onderzoek worden bediscussieerd.

This longitudinal study (N = 400, 54.5% female) explores the relationships between three components of self-objectification: the internalization of the media’s appearance ideals, the valuing of appearance over competence, and body surveillance. The study adds to the self-objectification literature by taking a long-term, developmental approach. The relationships are examined over 6-month intervals during adolescence and a 5-year interval from adolescence to emerging adulthood. Furthermore, this study is the first to examine relationships between different components of self-objectification at the withinperson level and, thus, study personal changes over time. Most notably, an increase in internalization during adolescence predicted subsequent increases in valuing appearance over competence and body surveillance five years later, when the respondents had reached emerging adulthood. No evidence for gender differences was found. Implications for the development of self-objectification from adolescence to emerging adulthood and the difference between within- and between-person effects are discussed.