Schoolkinderen over hun opvang. Wat leren ze ons over kwaliteit?
Auteurs
Peleman, B., Boudry, C., Bradt, L., Van de Walle, T. & Vandenbroeck, M. (2014).

Abstract
Het huidige veld van de schoolkinderopvang wordt gekenmerkt door een grote diversiteit. Kinderen uit het basisonderwijs worden voor en na schooltijd opgevangen in verschillende organisaties uit verschillende beleidssectoren met andere regelgeving, subsidiërende maatregelen en met verschillende openingsuren en opvangtijdstippen. Bovendien biedt het aanbod niet altijd een antwoord op de gevarieerde en groeiende vraag naar opvang. Daarom wordt al meerdere jaren beleidsmatig nagedacht over een nieuw en integrerend concept voor de opvang van schoolkinderen. Om het denkproces daaromtrent voor te bereiden en te onderbouwen vanuit een gedegen kennis van het gebruik van en de behoefte aan opvang voor kinderen tussen 3 en 12 jaar, gaf Kind en Gezin opdracht tot voorliggend onderzoek dat de ervaringen van kinderen met schoolkinderopvang in beeld brengt. De kernvraag is wat kinderen zelf verwachten van de opvang voor en na school, gedurende schoolvrije dagen en vakanties. Het onderzoek geeft een antwoord op drie onderzoeksvragen: 1. Welke betekenissen verlenen kinderen uit het basisonderwijs aan de opvang? 2. Wat benoemen kinderen als kwaliteit? 3. Welke beleidsadviezen kunnen hieruit worden afleiden? We lieten kinderen zelf aan het woord via een mixed-methods onderzoek, waarbij we kwalitatieve interviews en een kwantitatieve survey combineerden. Het eerste deel van het onderzoek bestond uit interviews met 34 kleuters en 42 lagere schoolkinderen over hoe zij hun tijd doorbrengen in hun opvangvoorzieningen, wie zij daar ontmoeten en wat ze leuk, niet leuk, belangrijk en onbelangrijk vinden. In de steekproef werd gestreefd naar maximale diversiteit. Zo werden kinderen geselecteerd uit drie IBO’s, drie schoolopvangvoorzieningen, drie speelpleinen, een BOKDV, een onthaalouder die buitenschoolse opvang aanbiedt en een lokale dienst voor buurtgerichte opvang. Deze opvangorganisaties kwamen uit verschillende gebieden in Vlaanderen en de kinderen hadden verscheiden achtergrondkenmerken op het vlak van leeftijd, geslacht, SES en origine. De lagere schoolkinderen werden individueel bevraagd door interviews van ongeveer 50 minuten. Voor het bevragen van de kleuters gebruikten we de Mozaïek methode, een onderzoeksbenadering die verbale en visuele instrumenten samenbrengt. We gebruikten daarbij drie fasen: 1. Fotografische rondgang: de kleuters gidsten de onderzoeker door de opvangplek en trokken foto’s van hun favoriete plekken in de setting, van plekken waar ze (niet) graag spelen of van plekken waarover ze iets willen vertellen. 2. Interview aan de hand van de foto’s; 3. Een of meerdere tekeningen met als onderwerp ‘Ik in de opvangplek’ (‘Wat doe ik hier?’) en ‘De opvangplek zelf’ (‘Wat gebeurt hier?’ ‘Wat wil ik hier anders zien?’). Het kwalitatieve onderzoek toont dat schoolkinderopvang voor kinderen een verruiming kan betekenen van hun ervaringen en van hun leefwereld, maar dat dit niet altijd en niet voor elk kind het geval is. Wat kinderen in de eerste plaats kwaliteitsvol vinden is het feit dat ze in de opvang met hun vrienden kunnen samen zijn. Vrienden zijn voor de meeste kinderen het belangrijkste ingrediënt om van de opvang een leuke tijd te maken. Ze waarderen het evenwel als ze gestimuleerd worden om meer met andere kinderen samen te spelen dan ze gewoonlijk doen. Daarnaast willen dekinderen in de opvang een keuze hebben over hoe ze hun vrije tijd invullen. Kinderen spelen het liefst vrij binnen en vooral buiten, maar ze hebben ook graag afwisseling met begeleide activiteiten als die (leer-)rijk zijn, op hun maat en als ze een verruiming van hun spelmogelijkheden betekenen. Als kinderen in hun schoolopvang een uitdagend aanbod vinden dat ze nergens anders tegenkomen, waarderen ze dit bijzonder. Vervolgens willen de kinderen in de opvang graag een plek voor zichzelf, waar ze zich in alle rust kunnen terugtrekken, alleen, of met leeftijdsgenoten. Vooral de oudere kinderen waarderen dit. Het zorgt ervoor dat ze zich meer welkom voelen in de opvang. Van de begeleiders verwachten kinderen dat die zowel een zorgfunctie als een spelfunctie opnemen. Kinderen vinden dat hun begeleiders minimaal aanwezig moeten zijn met aandacht voor alle kinderen, maar verwachten ook dat begeleiders hun ervaringen in de opvang verruimen door een gevarieerd aanbod te organiseren, met afwisseling tussen vrij spel en begeleide activiteiten. Daarbij moeten de begeleiders tevens differentiëren tussen individuele aandacht en aandacht voor de gehele groep. In conflictsituaties verwachten kinderen dat hun begeleiders rechtvaardig inspelen op wat er gebeurt. ‘Goede begeleiders’ fungeren als een soort ‘ankerpunt’: ze helpen de kinderen keuzes maken, ondersteunen hen bij het vormgeven aan hun eigen opvangtijd en ze zijn actief aanwezig. Wat kleuters belangrijk vinden, komt in grote lijnen overeen met wat de lagere schoolkinderen vertelden. De verschillen situeren zich bij de rol van de begeleider. Kleuters vinden het lief en zacht zijn van begeleiders belangrijker dan de lagere schoolkinderen en dat uit zich ook fysiek (vb. knuffelen). Verder worden de ervaringen van kleuters sterker bepaald door het aanbod en het moment, dan dit bij de lagere schoolkinderen het geval is. Bijvoorbeeld het soort spel/aanbod bepaalt met wie de kleuters samen spelen en wie ze als ‘vriend’ benoemen. Het kwalitatieve onderzoek toonde ook dat kinderen het niet gewoon zijn dat er naar hun ideeën en mening gevraagd wordt. Ze vinden de gang van zaken vaak ‘gewoon’, of ze leggen zich neer bij hoe het is, ook al zijn ze er niet tevreden over. In het tweede deel van het onderzoek werden de belangrijkste hypotheses en besluiten uit het kwalitatieve onderzoek via een survey voorgelegd aan 438 lagere schoolkinderen. Zo gingen we na of de bevindingen uit het kwalitatieve luik voorkomen in een grotere groep en of hierbij een variatie aangeduid kan worden tussen de verschillende kinderen en tussen de verschillende opvangvormen. We achterhaalden op die manier welke verwachtingen en welke ervaringen bijdragen tot de tevredenheid en de waardering van de opvangplek. Zo kwamen we te weten wat kinderen als ‘kwaliteit’ benoemen. We selecteerden 24 opvangplekken (6 IBO’s, 12 speelpleienen en 6 scholen), waar we ook de verantwoordelijken bevraagd hebben. Die vragenlijsten gaven feitelijke informatie over de context van de opvanglocaties en lieten toe om de ervaringen van de kinderen in verband te brengen met opvangkenmerken. Hierbij werd representativiteit op niveau van de kinderen gezocht, niet op niveau van de opvangorganisaties. Drie kwart van de bevraagde kinderen gebruikt in een schoolweek meer dan drie opvangvormen en doet daar andere dingen dan thuis. In die zin kan schoolkinderopvang gezien worden als een verbreding van de ervaringen van kinderen. Toch is dit niet voor elk kind even waar. Eén zelfde opvangvoorziening kan door verschillende kinderen anders ervaren worden en niet alle mogelijke opvangervaringen zijn in één voorziening aanwezig, noch zijn ze gelijk verdeeld over alle kinderen uit die opvangvoorziening. Een belangrijke vaststelling is dat de oudste kinderen vaker minder positieve ervaringen hebben: minder activiteiten, minder meespelende begeleiders, meer hard roepende begeleiders… Hoewel de kinderen hun opvang doorgaans goede punten geven, is een meerderheid van hen liever elders en mist tot een derde van hen zaken die ze in de opvang essentieel vinden, zoals meerdere speelruimtes binnen en begeleiders die je troosten en ervoor zorgen dat er niet wordt gepest. Het kwantitatieve onderzoek leert ons wat voor kinderen tot de essentie van een kwaliteitsvolle schoolkinderopvang behoort. De zorgdimensie van de begeleiding is essentieel. Het minimale niveau, het aanwezig en beschikbaar zijn (bewaken), wordt het meest ervaren, maar de meer essentiële gradaties (individualiseren, rechtvaardig inspelen op conflictsituaties en troosten) ervan ontbreken voor een aanzienlijk deel van de kinderen. De speldimensie van de begeleiding ontbreekt nog vaker. De 11- en 12-jarigen uit de steekproef hebben het minst positieve ervaringen met zowel de zorg- als de speldimensie van de begeleiding. Waar meer pedagogisch gekwalificeerde begeleiders zijn en waar minder kinderen per begeleider zijn, hebben de kinderen meer positieve ervaringen. Daarnaast is ook de ruimte belangrijk. Binnen willen kinderen kunnen spelen in verschillende ruimtes, maar willen ze vooral ook rust. Een vierde van hen ervaart dit echter niet. Buiten willen kinderen zich kunnen uitleven op verschillende speeltuigen en willen ze verstopplekken om zich af en toe te kunnen onttrekken aan de blik van anderen. Essentieel voor de kinderen is de mogelijkheid om te kiezen tussen binnen en buiten en eens ze binnen of buiten zijn, te kiezen wat ze doen en met wie. In die zin moet het activiteitenaanbod kinderen toelaten keuzes te maken en gevarieerde activiteiten aanbieden die op maat van de kinderen zijn en hen uitdagen. Hoe ouder de kinderen, hoe belangrijker ze het vinden dat er naar hun ideeën wordt geluisterd en hoe meer ze aangeven dat ze mee willen kunnen beslissen over wat er gebeurt in de opvang. Desondanks ervaart de meerderheid van de kinderen dit niet in de opvang. De resultaten uit beide onderzoeksluiken tonen dat schoolkinderopvang voor kinderen een verrijking kan betekenen als in het organiseren daarvan, en bij uitbreiding, bij het uittekenen van een nieuw concept daarvoor, tenminste rekening gehouden wordt met die opvangkenmerken die kinderen belangrijk vinden en die effectief bijdragen aan hun waardering. Om dat te realiseren moeten opvangvoorzieningen voorbij de tevredenheid nagaan wanneer kinderen essentiële ervaringen opdoen die ervoor zorgen dat ze zich welkom, gewaardeerd en vrij voelen in de opvang.
Referentie
Peleman, B., Boudry, C., Bradt, L., Van de Walle, T. & Vandenbroeck, M. (2014). Schoolkinderen over hun opvang. Wat leren ze ons over kwaliteit? Gent: BVJK. Geraadpleegd op http://www.memoq.ugent.be/
Taal
Nederlands
Publicatievorm
Onderzoekrapport