Tracks as frames of reference for academic self-concept.
Auteurs
Dockx J., De Fraine B., Vandecandelaere M. (2019).

Abstract
Deze studie vergelijkt de ontwikkeling van academische zelfconcepten tussen verschillende onderwijsprogramma’s. Een longitudinale cohorte studie in Vlaanderen (3205 studenten in 46 scholen) werd gebruikt om studenten hun academische zelfconcepten de eerste drie jaren van hun secundair onderwijs te bestuderen. Daarbij werd hun algemeen zelfconcept, zelfconcept voor wiskunde en zelfconcept voor Nederlands gemeten. De onderwijsprogramma’s (de onderwijsvormen), verschillen in hun academische of beroepsmatige focus en verschillen in het gemiddelde van studenten hun academische vaardigheden. Om te controleren voor selectie-effecten, werden studenten die vergelijkbaar waren over de verschillende onderwijsvormen heen, gelinkt door ‘propensity score matching’, ‘Mahalanobis distance matching’ en ‘coarsened exact matching’. Aan de hand van ‘multiple indicator quadratic latent growth curves’ werden paren van onderwijsvormen die hiërarchisch opeenvolgend zijn, vergeleken met betrekking tot de ontwikkeling van academische zelfconcepten. Voor de twee hoogte onderwijsvormen was het voordelig om ze onder te verdelen in de hoogste onderwijsvorm, terwijl de paarsgewijze vergelijkingen tussen de drie lagere onderwijsvormen een nadelig effect aangaven voor de hogere onderwijsvorm. De bevindingen van deze studie bevestigen de ‘big-fish-little-pond’ en ‘basking in reflected glory’-hypothese niet. Verschillen tussen onderwijsvormen voor de ontwikkeling van zelfconcepten werden slechts duidelijk na twee jaar.
This study compared the development of academic self-concepts between different educational programs. A longitudinal cohort study in Flanders (3205 students in 46 schools) was used to compare students’ academic self-concepts during the first three years of secondary education. General academic self-concept, self-concept in mathematics and self-concept in Dutch were measured. The investigated educational programs, called tracks, differ in the extent they are academically or vocationally focused and differ in average student academic ability. To control for selection effects, students who are comparable across the four tracks were matched using propensity score matching, Mahalanobis distance matching and coarsened exact matching. By means of multiple indicator quadratic latent growth curves, pairs of tracks that are hierarchically consecutive were compared regarding the development in academic self-concepts. For the two highest tracks, it was beneficial to be allocated to the highest track, whereas the pairwise comparisons between the three lower tracks indicated a detrimental effect of being in a higher track. The findings from this study do not support the big-fish-little-pond hypothesis or the basking in reflected glory hypothesis. Differences between tracks for the development of self-concepts only became apparent after two years.
Referentie
Dockx J., De Fraine B., Vandecandelaere M. (2019). Tracks as frames of reference for academic self-concept. Journal of School Psychology, 72(0), 67-90.
Taal
Engels
Publicatievorm
Tijdschriftartikel
ISBN – DOI
10.1016/j.jsp.2018.12.006
Trefwoord(en)
Tracking, academisch zelfconcept, big-fish-little-pond, matching, latent growth curve