Doing gender op de jeugdrechtbank: Specifieke problemen, specifieke aanpak. Een empirisch onderzoek naar gegenderde praktijken op twee Nederlandstalige jeugdrechtbanken.
Auteurs
De Bus, S. (2018).

Abstract
Het vraagstuk naar de doorwerking van gender en de daarmee samenhangende intersecties met andere elementen betreft een relatief onontgonnen onderzoekdomein binnen de (Belgische) jeugdrechtbank. Niettemin hebben elk van deze elementen, net als de verwevenheid die er tussen kan bestaan, hun belang binnen deze context. Immers, de jeugdrechter kijkt niet louter naar de feiten en het gedrag van de minderjarige, maar ook naar hun persoon en achterliggende context. Het is net daar dat deze elementen op de voorgrond kunnen treden en werkzaam zijn, én op die manier maatschappelijke verschillen tussen meisjes en jongens tot stand brengen (Eliaerts, 2001: 372; Platt, 1969: 28; Thomas & Cage, 1977: 237-238; van Mens-Verhulst & Radtke, 2009: 8). Het onderzoek vertrekt vanuit deze lacune én beoogt een kruisbestuiving tussen enerzijds jeugdrecht en jeugdcriminologie en anderzijds gender en intersectionaliteit. Centraal staat de vraag “op welke manier zich een gegenderde praktijk veruiterlijkt binnen de twee bestudeerde Nederlandstalige jeugdrechtbanken en hoe deze praktijk zich karakteriseert?” De focus ligt op de representatie, constructie en problematisering van meisjes en jongens binnen de jeugdrechtbankpraktijk, zij het vanuit het perspectief van de professionele actoren. Het betreft dus een sociaal geconstrueerde realiteit (cf. Brants, 2013). De verzamelde data worden als één geheel beschouwd en beslaan 120 jeugdrechtbankdossiers, 56 jeugdrechtbankzittingen en het interviewen van 8 jeugdrechters en 2 jeugdparketmagistraten. De analyse toont aan dat gegenderde praktijken op de jeugdrechtbank een subtiel en gradueel proces omvatten. Op een eerste, meer algemeen niveau krijgt de jeugdrechtbankpraktijk in hoofdzaak vorm door jeugdrechtelijke en -beschermingsprincipes. Het zijn in de eerste plaats de interventiegrond als procedureel, juridisch element én het jeugdrechtbankdossier als functioneel element die alomvattend de fundamenten uitmaken waarop de jeugdrechtbankpraktijk is gebaseerd. Gender en de daarmee samenhangende intersecties met andere elementen zijn bijgevolg weinig expliciet waarneembaar. Het gaat om “subtiele mechanismen en discoursen” (van den Brink, 2011: 25, 51-53) die doorkruist worden door de klassieke jeugdbeschermingsprincipes. De intersectionele benadering van doing gender speelt zich dan ook veel meer af op een tweede, meer subtiele niveau, wat meteen de gelaagdheid aantoont van een dergelijke benadering binnen de jeugdrechtbank. Het is immers op dit niveau dat in eerste orde het meisje- en jongen-zijn doorwerken, weliswaar in interactie met de interventiegrond. Vervolgens zijn daar in tweede orde gezinsdynamieken en kwetsbaarheden op verschillende levensgebieden in werkzaam. Het vergt bijgevolg een overstijgen van het routinematig gegeven binnen de professionele jeugdrechtbankcontext. En het is net de variatie in de combinatie van deze elementen die onderscheidend werkt tussen meisjes en jongens, maar ook binnen de groep van meisjes én jongens. Het is dan ook net het subtiele en complexe samenspel van deze verschillende elementen dat uiteindelijk tot een bijna onzichtbare gegenderde jeugdrechtbankpraktijk aanleiding geeft.
Referentie
De Bus, S. (2018). Doing gender op de jeugdrechtbank: Specifieke problemen, specifieke aanpak. Een empirisch onderzoek naar gegenderde praktijken op twee Nederlandstalige jeugdrechtbanken. Brussel: Vrije Universiteit Brussel, faculteit rechtsgeleerdheid.
Taal
Nederlands
Publicatievorm
Doctoraatsthesis