Longitudinal Gains in Civic Development through School-Based Required Service.
Auteurs
Metz, E. C., & Youniss, J. (2005).

Abstract
WAT
Deze paper tracht de effectiviteit na te gaan van scholen die een verplichte gemeenschapsdienst van 40 uur vereisen van de studenten tegenover scholen die dit niet vereisen op verschillende maten over burgerschap zoals al dan niet stemmen, politieke kennis, bereidheid tot toekomstige gemeenschapsdienst.
METHODE
De studie had een quasi-natural setup aangezien ze de klassen van 2001, 2002 vergelijken met de klassen uit 2000. De school voerde een verplichte gemeenschapsdienst van 40 uur in vanaf 2001. Dit hield in dat studenten verschillende activiteiten konden uitvoeren om aan deze uren te komen. De meeste gaven bijles, organiseerden kleding of voedsel inzamelingen, hielpen bejaarden of daklozen. De studenten dienden een verslag te schrijven van hun ervaringen en wat de dienstverlening voor zichzelf en de ander die ze hielpen betekende. Er werden 3 surveys afgenomen aan het begin van de 11de graad, het einde van de 11de graad en op het einde van de 12de graad. In totaal namen 407 studenten (80% blank) van een (hogere) middenklasse school in Boston (Verenigde Staten) deel aan het onderzoek.
De studenten uit de 2 groepen (studenten uit 2000 & studenten uit 2001/2002) werden verder opgedeeld in studenten die “meer geneigd waren te dienen (more-inclined-to-serve)” tegenover studenten die “minder geneigd waren om te dienen (less-inclined-to-serve)”.
o Jaar 2000: More-inclined-to-serve (n=114); Less-inclined-to-serve(n=58)
o Jaar 2001/2002: More-inclined-to-serve (n=164); Less-inclined-to-serve(n=71) Studenten werden toegewezen aan de groep “more-inclined-to-serve” in 2000 indien ze gedurende het jaar regelmatig vrijwilligerswerk hadden gedaan. De studenten uit 2001/2002 werden aan de “more-inclined-to-serve” groep toegewezen indien ze de vereiste 40 uur gemeenschapsdienst snel uitvoerden (voor hun laatste jaar) en daarna ook gemeenschapsdienst uitvoerden zonder hiervoor punten te krijgen op school.
Er werden verschillende aspecten over burgerschap bevraagd:
• Er werd gevraagd wat de kans is dat ze zullen stemmen na ze afgestudeerd zijn
• Toekomstig conventionele maatschappelijke betrokkenheid: De kans dat ze na ze afgestudeerd zijn vrijwilligerswerk zullen doen of zich actief zullen inzetten voor een maatschappelijke organisatie
• Toekomstig onconventionele maatschappelijke betrokkenheid: De kans dat ze in de toekomst een product zullen boycotten, deelnemen aan protesten, werken aan een politieke campagne
• Politieke interesse en begrip: Hoe vaak discusieren ze over politiek met vrienden en ouders, lezen ze over politiek in de kranten of kijken ze naar het nieuws op tv. Er werd ook gevraagd of politiek te verwarrend is om te begrijpen. Tot slot werd gevraagd of tieners moeten proberen om politiek te begrijpen ook al zijn ze nog niet stemgerechtigd.
Er werden chi² en t-testen uitgevoerd om verschillen tussen de groepen na te gaan. Daarnaast werd multivariate analyse uitgevoerd op de verschillende schalen over burgerschap.
RESULTATEN
• Studenten uit de more-inclined-to-serve groep hadden significant meer kans om vrouw te zijn, een moeder te hebben met een hoge opleiding, ouders te hebben die vrijwilligerswerk deden, hadden hogere punten, deden meer aan sport, scoorden hoger op een empathie schaal en vonden religie belangrijker dan de studenten uit de less-inclined-to-serve groep.
• De studenten uit 2000 en 2001/2002 uit de more-inclined-to-serve groep scoorden tijdens alle drie de metingen (begin 11de graad, einde 11de graad en einde 12de graad) significant hoger dan studenten uit de less-inclined-to-serve groep op toekomstig stemgedrag, toekomstig conventionele gemeenschapsdienst, toekomstig onconventionele gemeenschapsdienst en op politieke interesse en begrip
• De studenten uit de less-inclined-to-serve groep uit 2001/2002 verschilden aan het begin van de 11de graad niet significant met de less-inclined-to-serve groep uit 2000 op alle burgerschapsuitkomsten. Op het einde van de 12de graad was er wel een significant verschil merkbaar tussen de studenten uit 2000 (zonder gemeenschapsdienst verplichting) en de studenten uit 2001/2002 (met gemeenschapsdienst verplichting). De significante verschillen waren merkbaar op 3 uitkomsten (stemmen na afstuderen, Toekomstig conventionele gemeenschapsdienst en politieke interesse en begrip). Voor toekomstig onconventionele gemeenschapsdienst waren er geen verschillen merkbaar.
• Voor de studenten uit de more-inclined-to-serve groep waren er geen significante verschillen tussen de studenten uit 2000 (zonder gemeenschapsdienst verplichting) en de studenten uit 2001/2002 die wel een verplichting tot gemeenschapsdienst hadden.
• De resultaten wijzen er op dat de verplichte 40 uur dienstverlening aan de gemeenschap vooral die studenten ten ten goede komt die vanzelf minder geneigd zijn om gemeenschapsdienst te verlenen (de less-inclined-to-serve groep). Studenten uit de less-inclined-to-serve groep die 40 uur verplicht gemeenschapsdienst moesten doen scoorden significant hoger op 3 van de 4 burgerchaps uitkomsten dan de studenten uit de less-inclined-to-serve groep die geen verplichting tot gemeenschapsdienst hadden. Voor de studenten uit de more-inclined-to-serve groep zijn er geen verschillen merkbaar.
Referentie
Metz, E. C., & Youniss, J. (2005). Longitudinal Gains in Civic Development through School-Based Required Service. Political Psychology, 26(3), 413– 437.
Taal
Engels
Publicatievorm
Artikel