Opname- en begeleidingsplicht in de jeugdhulp en de gehandicaptenzorg.
Auteurs
Versweyvelt, A.-S., & Put, J. (2016).

Abstract
Dit onderzoeksrapport had tot doel het juridisch kader betreffende een (mogelijke) opname- en/of begeleidingsplicht van welzijnsvoorzieningen te verhelderen, waarbij werd gefocust op de private voorzieningen in de jeugdhulp en de gehandicaptenzorg. In het onderzoek werden in het bijzonder vijf invalshoeken belicht die de opname- en/of begeleidingsvrijheid van de voorzieningen beïnvloeden. Ter afronding wordt hier een overzicht gegeven van de belangrijkste bevindingen van het onderzoek en worden enkele aanbevelingen en bedenkingen geformuleerd. In de eerste plaats hebben we onderzocht wat de impact is van de kwalificatie van de welzijnsvoorziening als openbare of private voorziening op het bestaan van een opname- of begeleidingsplicht in hoofde van deze voorziening. Daaruit hebben we geconcludeerd dat er op de openbare voorzieningen vaak een wettelijke verplichting tot hulpverlening rust. Deze verplichting tot hulpverlening kan – minstens ten dele – een grondslag vinden in de verplichting tot continuïteit in de werking van de openbare dienst. Dergelijke verplichting kan niet worden afgeleid voor de private voorzieningen. Vervolgens zijn we nagegaan of er in de sectorale regelgeving inzake jeugdhulp en zorg voor personen met een handicap (specifieke) bepalingen zijn te vinden die een impact hebben op de opname- en begeleidingsvrijheid van de voorzieningen. De verplichting om een vrijgekomen plaats onmiddellijk in te vullen, sluit een (beperkt) intakebeleid van de voorziening niet uit. In de regelgeving wordt niet in detail geregeld op welke wijze het intakebeleid en het matchingsproces moet gebeuren, zodat de voorzieningen een zekere appreciatieruimte hebben om te bepalen welke cliënt ze kunnen of willen opnemen. Mits motivering en binnen bepaalde wettelijk vastgestelde grenzen, kan de voorziening vrij bepalen welke cliënt wordt opgenomen. De appreciatieruimte wordt in de jeugdhulp in bepaalde gevallen wettelijk beperkt, met name in geval van dossiers met de hoogste prioriteit, in geval van crisisjeugdhulpverlening en in de specifieke context van het intersectorale zorgnetwerk. Op de onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra rust een opnameplicht. Ook voor de zgn. 1bis-voorzieningen geldt een beperking, daar ze zich moeten richten op jongeren met een specifiek voortraject. In het kader van een gerechtelijke jeugdhulpverlening is een voorziening, behoudens in de gevallen waarin de appreciatieruimte wettelijk wordt beperkt, in beginsel niet verplicht om tot de opname van de minderjarige over te gaan. Indien een voorziening de minderjarige opneemt, kan zij zonder tussenkomst van de rechter de uitvoering van de maatregel niet wijzigen of beëindigen. Hieruit vloeit een zekere begeleidingsplicht voort in hoofde van de voorziening. In het derde deel hebben we onderzocht in welke mate het contractenrecht de vrijheid van voorzieningen om een cliënt op te nemen of de begeleiding te beëindigen kan beïnvloeden. Op het niveau van een (mogelijke) opnameverplichting is voornamelijk de precontractuele fase van belang. Hoewel tijdens de precontractuele fase zowel de zorgaanbieder als de cliënt vrij zijn om te beslissen met wie ze contracteren, kan een contractweigering een onrechtmatig karakter hebben. Het discriminatieverbod vormt de belangrijkste beperking op het intakebeleid van de voorziening. Een ongelijke behandeling moet steeds op objectieve en redelijke wijze worden verantwoord. Bovendien moet de opnameweigering worden gemotiveerd, indien de onderhandelingen tussen de voorziening en de cliënt werden opgestart. Op het niveau van een (mogelijke) begeleidingsverplichting is voornamelijk de fase van de uitvoering van de overeenkomst van belang. Uit de uitvoeringverplichting van de zorgovereenkomst vloeit een zekere vorm van continuïteit van de hulpverlening voort, aangezien de hulpverlening in principe enkel kan worden beëindigd mits akkoord van beide partijen. De cliënt beschikt over diverse mogelijkheden om de zorgovereenkomst eenzijdig te beëindigen. Voor de voorziening is een eenzijdige beëindiging van de zorgovereenkomst minder evident. Enkel in de sectorale regelgeving in de gehandicaptenzorg is uitdrukkelijk bepaald in welke gevallen een voorziening de overeenkomst eenzijdig kan beëindigen. In de overige sectoren zijn de gemeenrechtelijke regels van toepassing, waardoor enkel in geval van wanprestatie of in geval van een overeenkomst van onbepaalde duur een eenzijdige beëindiging mogelijk is. Het lijkt dan ook wenselijk om in de zorgovereenkomst een opzegbeding op te nemen. In het vierde deel hebben we het mensenrechtelijk kader uitgewerkt, en in het bijzonder de vraag naar het bestaan van een subjectief recht op zorg onderzocht. Daarin hebben we vastgesteld dat in de huidige stand van het recht geen algemeen subjectief recht op zorg kan worden gevonden. De afwezigheid van een subjectief recht op zorg belet niet dat uit het mensenrechtelijk kader bepaalde verplichtingen voortvloeien. Zo moeten de voorzieningen rekening houden met het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel bij het bepalen van een intakebeleid. Tevens kan de overheid aansprakelijk worden gesteld voor het ontoereikende hulpverleningsaanbod. Bovendien hebben we vastgesteld dat uit het (theoretisch) bestaan van een recht op zorg, niet noodzakelijkerwijze een opname- of begeleidingsplicht voortvloeit. Dit is enkel het geval indien de overheid het recht op zorg vorm geeft door te voorzien in een opname- en/of begeleidingsplicht. Dergelijke structurele opname- of begeleidingsplicht staat echter op gespannen voet met de verenigings- en ondernemingsvrijheid en de contractvrijheid en kan bovendien het recht op aangepaste zorg doorkruisen. Tenslotte zijn we nagegaan of het strafrecht, in specifieke omstandigheden, een opname- of begeleidingsplicht kan opleggen. In een concrete situatie kan uit het misdrijf van schuldig hulpverzuim en uit de misdrijven die betrekking hebben op de aantasting van minderjarigen en kwetsbare personen de verplichting voortvloeien om een welbepaalde cliënt op te nemen of om de hulpverlening verder te zetten. Het strafrecht kan echter niet als grondslag dienen voor een structurele opname- of begeleidingsplicht. De rechter zal steeds in concreto moeten nagaan of de constitutieve bestanddelen van het misdrijf aanwezig zijn. Er zijn wel aanwijzingen te vinden in de sectorale regelgeving dat een zorgvrager in groot gevaar verkeert, waardoor de ruimte om een intakebeleid te bepalen of de zorgrelatie te beëindigen, zeer beperkt wordt. Bovendien wordt de lat voor voorzieningen en hun medewerkers hoger gelegd wat de inschatting van de noodsituatie en de maat van de geboden hulp betreft.
Referentie
Versweyvelt, A.-S., & Put, J. (2016). Opname- en begeleidingsplicht in de jeugdhulp en de gehandicaptenzorg. Leuven: KU Leuven
Taal
Nederlands
Publicatievorm
Onderzoeksrapport