Overgang naar volwassenheid : belevingsonderzoek bij jongeren die de bijzondere jeugdbijstand verlaten.
Auteurs
Van Audenhove, S. (2015)

Abstract
Jongeren die meerderjarig worden (of 21 jaar bij voorgezette hulpverlening) moeten de bijzondere jeugdbijstand (hierna: BJB) verlaten. Van deze jongeren wordt ten eerste verwacht dat zij, anders dan veel van hun leeftijdsgenoten, in een kort tijdsbestek zowel sociaal-cultureel als materieeleconomisch, onafhankelijk worden en verantwoordelijkheid dragen. Ten tweede dragen deze jongvolwassenen figuurlijk een rugzak: de vele tegenslagen en moeilijkheden die hun pad reeds hebben gekruist en het gebrek aan een beschermde en ondersteunende (thuis)omgeving, kunnen hen extra kwetsbaar maken tijdens de transitieperiode. De literatuur toont aan dat de risico’s op sociale uitsluiting groot zijn voor jongvolwassenen met een verleden in de BJB, en dit op diverse levensdomeinen, zoals huisvesting, arbeid, gezondheid en sociaal netwerk. Het bestaande onderzoek over jongeren in de cruciale overgangsfase tussen het verlaten van de BJB en het opbouwen van een zelfstandig leven is vaak gefragmenteerd en kwantitatief van aard. Fundamenteel is evenwel ook de vraag hoe de jongeren de transitieperiode beoordelen. We merken op dat zowel in de politieke, wetenschappelijke als publieke berichtgeving de mening van jeugdzorgverlaters zelden aan bod komt en eerder de visie van professionals of ouders wordt bevraagd. Omdat de jongeren zelf de experten zijn, ontstond de idee om een doctoraatsonderzoek te doen naar de beleving, ervaring en noden van de transitieperiode, vanuit het perspectief van de jeugdzorgverlaters. De centrale onderzoeksdoelstelling luidt: (in)zicht krijgen (in) op de beleving, ervaring en noden op verschillende levensdomeinen van jongeren in de BJB van 17 jaar en ouder die zich in de overgangsperiode bevinden tussen het verlaten van de BJB en het opbouwen van een zelfstandig leven. Door de wens de stem van jeugdzorgverlaters en hun beleving van de transitieperiode centraal te plaatsen, werd gekozen voor een kwalitatief design: een follow-up belevingsonderzoek met inductief karakter. Dit onderzoek kadert binnen het constructivisme en meer specifiek het fenomenologische gedachtegoed. Vóór de start van het veldwerk werd een situerende literatuurstudie uitgevoerd met focus op de thematiek van dit onderzoek. Op die manier kreeg de topiclijst – de leidraad van de diepteinterviews – vorm. Bij de eerste fase van dit onderzoek verbleef de jongere in de BJB; de tweede fase volgde minimum 18 maanden nadien. Tijdens de eerste fase werden de jongeren twee keer bevraagd met een interval van maximaal zes weken. Tijdens het eerste contact werd door middel van een open vraag gepeild naar het toekomstperspectief en de verwachtingen van de jongere. Tijdens het tweede contact werden de levensdomeinen onderwijs, werk, huisvesting, contact met politie en justitie, sociaal netwerk, gezondheid (lichamelijk, psychisch en druggebruik) en algemeen welbevinden besproken. Tijdens de eerste onderzoeksfase werden 71 jeugdzorgverlaters bevraagd; tijdens de tweede onderzoeksfase werden 58 van deze jeugdzorgverlaters bevraagd. Alle respondenten gaven geïnformeerde toestemming tot deelname. De anonimiteit en vertrouwelijkheid werden gegarandeerd. Mits toestemming van de respondenten werden de interviews opgenomen en integraal uitgetypt. Een cyclisch stappenplan werd gehanteerd waarbij dataverzameling en –analyse elkaar afwisselden, het zogenaamde iteratief proces. Nadat elk interview letterlijk werd getranscribeerd, gebeurde de codering met behulp van software voor 270 kwalitatieve data-analyse (NVivo), waarna de verscheidenheid van de onderzochte levensdomeinen in de data werd geanalyseerd. We gebruikten de topiclijst als de basis voor het codeboek en de analyses. De inhoudelijke confrontatie tussen de bestaande kennis en het eigen verzamelde empirisch materiaal kwam pas op het einde van het onderzoek. De opbouw van dit proefschrift weerspiegelt deze gemaakte keuzes en de gevolgde werkwijze. Om die reden zijn geen uitgebreide theoretische analyses en onderzoekshypotheses te vinden bij aanvang van het proefschrift, maar wel een uitgebreid methodologisch hoofdstuk. Dit kwalitatief onderzoek geeft inzicht in de belangrijkste componenten waaruit een succesvolle toekomst volgens een groep jeugdzorgverlaters bestaat. Uit dit onderzoek blijkt dat de jeugdzorgverlaters dezelfde dingen belangrijk achten als de algemene volwassen bevolking, meer bepaald een betekenisvol leven, persoonlijke relaties, zelfstandig leven, psychisch welzijn en een gestructureerde dagindeling. Dit is op zich niet verwonderlijk daar jeugdzorgverlaters, naast het feit dat ze een traject hebben doorlopen in de zorg, ook verschillende sociale rollen in de toekomst willen/zullen vervullen (bijvoorbeeld die van ouder, partner of werknemer). Wanneer de toekomstverwachtingen in kaart worden gebracht, kunnen drie groepen van jongeren onderscheiden worden: een groep jongeren met een positief toekomstperspectief die geen moeilijkheden verwachten tijdens de transitieperiode (n=18); een groep jongeren met een positief toekomstperspectief, die aangeven tijdelijke moeilijkheden op maatschappelijk niveau te verwachten tijdens de transitie (n=30); een groep jongeren met een negatief toekomstperspectief die heel wat onoverkomelijke moeilijkheden verwachten tijdens de transitie (n=23). Gezien de centrale rol die het toekomstperspectief speelt in de ontwikkeling van jongeren en het vermijden van probleemsituaties, is het positieve toekomstbeeld bij het merendeel van de bevraagde jongeren (48 van de 71 jongeren; 68%) bemoedigend. Een diploma is in de ogen van vele respondenten een belangrijk element voor positieve verwachtingen tegenover de transitie. Een diploma zorgt in de ogen van deze respondenten voor een vlotte intrede op de arbeidsmarkt, waardoor andere maatschappelijke kwetsbaarheden (zoals financiële moeilijkheden en problemen om een woonst te vinden) worden voorkomen of slechts tijdelijk zijn. Daarnaast zijn deze jongeren sterk toekomstgeoriënteerd. Ze zien zichzelf als enige verantwoordelijke voor een succesvolle toekomst. Het is voor hen duidelijk dat het echte keerpunt bij henzelf ligt, en met name in hun eigen beslissing om iets van het leven te maken, waarbij de intrinsieke motivatie (‘agency’) het vertrekpunt is. De jongeren met een negatief toekomstperspectief (23 van de 71 jongeren; 32%) blijken een relatief grote individuele kwetsbaarheid te vertonen. Deze kwetsbaarheid komt tot uiting via drie door de jongeren geïdentificeerde thema’s, zijnde een laag zelfbeeld en/of psychische problemen en/of niet meer zonder drugs kunnen. Deze jongeren zijn sterk fatalistisch ingesteld: het verleden ontmoedigt hen om vooruit te kijken, zelfs al is sociaal kapitaal zoals een partner, ouders of hulpverlening aanwezig om hen te ondersteunen. De intrinsieke motivatie om het tij te keren, ontbreekt. Achttien maanden later: de transitieperiode is even positief als het toekomstperspectief Naar analogie met Stein (2006) vinden we een duidelijk onderscheid tussen drie types van jeugdzorgverlaters: zij die een goede transitie doorlopen (‘those moving on’), zij die overleven (‘survivors’) en zij voor wie de transitieperiode een aaneenschakeling van strubbelingen is die in het verdere leven blijven doorwerken (‘strugglers’). Zeventien (van de 58) jongeren in ons onderzoek hebben geen enkele barrière ervaren tijdens de transitieperiode, de zogenaamde ‘those moving on’. De sleutels tot deze positieve transitie zijn een betekenisvolle liefdesrelatie en vast werk. De ‘survivors’ (32 van de 58 jongeren) ervaren wel barrières tijdens de transitieperiode. Relationele (een gebrek aan (h)echte bindingen) en maatschappelijke (werkloosheid, slechte huisvesting, geldgebrek, stigmatisering) barrières typeren de transitieperiode van de ‘survivors’. Ze slagen er evenwel in deze weg te werken door beroep te doen op individueel (‘agency’) en sociaal kapitaal. Het belang dat ze toekennen aan individueel dan wel sociaal kapitaal is verbonden met het toekomstperspectief van deze jongeren ten tijde van de eerste onderzoeksfase. De zeven jongeren die tijdens de eerste onderzoeksfase de toekomst positief inzagen, zonder moeilijkheden, maar toch moeilijkheden hebben ervaren tijdens de transitieperiode, doen louter beroep op individueel kapitaal om de moeilijkheden de baas te kunnen. De 14 jongeren die tijdens de eerste onderzoeksfase de toekomst positief inzagen, doch hadden verwacht dat moeilijkheden hun pad zouden kruisen, doen beroep op individueel én sociaal kapitaal om de moeilijkheden op te lossen. Het informeel netwerk is het belangrijkste element van het sociaal kapitaal bij deze 14 jongeren. De 11 jongeren die tijdens de eerste onderzoeksfase de toekomst negatief inzagen, slagen er toch in om de moeilijkheden de baas te kunnen door beroep te doen op sociaal kapitaal. Zij geven aan dat deze onverwachte positieve transitie in eerste instantie te danken is aan de hulpverlener die ze reeds kenden vóór de uitstroom en waarmee ze een ‘band’ hebben. Een kleine minderheid van de jongeren (over)leeft in een moeilijke context, de zogenaamde ‘strugglers’ (9 van de 58 jongeren). De oorzaak van deze moeilijke transitieperiode wijten deze jongeren in eerste instantie aan individuele barrières (laag zelfbeeld, radeloosheid, niet meer zonder drugs kunnen) die ze in grote mate koppelen aan relationele of maatschappelijke barrières. Deze jongeren slagen er niet in de ervaren barrières weg te werken, omdat zij zowel op cognitief als op gedragsmatig vlak fatalistisch zijn ingesteld. Deze negen jongeren doen een beroep op internaliserend gedrag om met de moeilijkheden om te gaan. De meest aangehaalde reacties zijn het stellen van zelfbeschadigend gedrag en wenen. Ook worden vaak illegale drugs gebruikt als een vorm van vluchtgedrag, om te ontsnappen aan de moeilijke transitieperiode. Het is aan te bevelen dat onderzoekers meer oog hebben voor de beleving, ervaring en noden van jeugdzorgverlaters, vóór, tijdens en na de transitieperiode. Door middel van kwalitatief follow-up onderzoek kan de beleving het best in kaart worden gebracht, wat zorgt voor bruikbare handvatten/aanbevelingen voor de praktijk en het beleid. Daarnaast kan de kennis en de ervaring van jeugdzorgverlaters over de transitieperiode beleidsmakers en praktijkmensen helpen om de hulpverlening, vóór en na de uitstroom, aan te passen of te verbeteren. Uit dit onderzoek kunnen we ten eerste leren dat, in het kader van zorg op maat en vraaggericht werken, het voor de hulpverlening van belang is om in de voorbereiding op de transitie en in de opvolging ervan, te differentiëren tussen de drie groepen van jongeren. Een jongere met een positief toekomstbeeld moet immers op een andere manier voorbereid worden dan jongeren die de toekomst negatief tegemoet zien. Ten tweede blijkt dat de bevraagde jongeren waarde hechten aan een gedegen voorbereiding, maar ook dat zij de voorbereiding niet als een wondermiddel beschouwen om alle toekomstige barrières preventief of curatief op te lossen. Voor de bevraagde jongeren is voorbereiding van praktische aard belangrijk, zoals de kans krijgen om rijlessen te volgen en budgetbeheer. Daarnaast wordt veel belang gehecht aan emotionele en sociale ondersteuning: een onverwerkt verleden kan immers een oorzaak zijn van een moeilijke transitie; een informeel netwerk ondersteunt de jeugdzorgverlater bij de ervaren moeilijkheden tijdens de transitieperiode. De inhoud van de voorbereiding is geen vaststaand gegeven. Het is hierbij van belang te luisteren naar wat jongeren zélf belangrijk vinden inzake een optimale voorbereiding. Omdat de hulpverlener uit de BJB een belangrijke schakel kan zijn tijdens de transitieperiode is het ten derde belangrijk dat jongeren inspraak krijgen in de keuze van hun begeleider tijdens hun verblijf in de BJB. Tot slot zijn intrinsieke motivatie en sociaal kapitaal belangrijk om moeilijkheden tijdig te doorprikken, maar dit volstaat niet altijd om vol te houden. Ook de (onmiddellijke) omgeving en structurele obstakels spelen hierin een belangrijke rol, zoals het stigma dat jongeren in de BJB metzich meedragen of het gebrek aan woonmogelijkheden voor jongeren met een BJB-verleden. Daarom zal de focus op intrinsieke motivatie en sociaal kapitaal niet volstaan, maar dient het beleid naar jongeren in/uit de BJB evenzeer gericht te zijn op sociale inclusie en reïntegratie, met aandacht voor de positie van het individu in de samenleving en met aandacht voor alle levensdomeinen.
Referentie
Van Audenhove, S. (2015). Overgang naar volwassenheid : belevingsonderzoek bij jongeren die de bijzondere jeugdbijstand verlaten. Universiteit Gent. Faculteit Rechtsgeleerdheid, Gent.
Taal
Nederlands
Publicatievorm
Doctoraatsthesis