Vrije tijd van jongeren in residentiële voorzieningen: persoonlijke ruimte of hulpverleningsruimte? Een onderzoek naar de vrijetijdsbesteding van kinderen en jongeren in de residentiële hulpverlening en de rol die het jeugdwerk daarin speelt.
Auteurs
Schraepen, B., Maelstaf, H., Dehertoch, B., Halsberghe, M., & Van de Mosselaer, K. (2016).

Abstract
Het VN-Comité voor de rechten van het kind vraagt in haar slotbeschouwingen aan België meer inspanningen te leveren om het recht van alle kinderen op rust en vrijetijdsbesteding te verzekeren. Kinderen en jongeren moeten kunnen deelnemen aan vrijetijdsbestedingen aangepast aan hun leeftijd en vrij kunnen deelnemen aan het culturele leven en kunstactiviteiten. In opdracht van het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media werd het onderzoek gevoerd naar de vrije tijd en de vrijetijdsbeleving van kinderen en jongeren in de residentiële hulpverlening. Het onderzoek bevindt zich op het snijpunt van vrije tijd in residentiële voorzieningen en de participatie aan vrijetijds- of jeugdwerkactiviteiten: Welke rol spelen residentiële voorzieningen in de vrijetijdsbesteding van de jongeren die er verblijven? Hoe ervaren deze jongeren het aanbod? Doen ze mee met de jeugdwerkactiviteiten buiten de voorziening? Welke rol kan het jeugdwerk spelen? De titel van het onderzoek ‘Vrije tijd van jongeren in residentiële voorzieningen, persoonlijke ruimte of hulpverleningsruimte?’ verwijst naar het spanningsveld tussen residentiële hulpverlening en vrijetijdsbesteding. Plaatsing, langdurige opvang of leven in een voorziening heeft een ingrijpende impact op het leven van een jongere. Kinderen en jongeren komen (nood)gedwongen in residentiële voorzieningen terecht om hen te beschermen tijdens hun ontwikkeling, maar worden daardoor gehinderd in een ‘normaal’ leven. Schoolgaan, vrije tijd, sociale relaties, vriendschappen, gezinsleven, enzovoort verlopen fundamenteel anders dan bij hun leeftijdsgenoten buiten de voorziening. Door de specifieke situatie van de respondenten werd in dit onderzoek een multimethode-aanpak gehanteerd. Jongeren, sleutelfiguren binnen residentiële voorzieningen en actoren binnen het jeugdwerk werden op verschillende manieren bevraagd. Individuele en groepsinterviews en een survey bij jongeren werden gecombineerd met een telefonische bevraging bij residentiële voorzieningen en interviews met vertegenwoordigers van de jeugdwerkorganisaties. De combinatie van de kwantitatieve en kwalitatieve benadering moet garanderen dat er zoveel mogelijk jongeren worden bereikt, dat dieper wordt ingegaan op de beleving van de jongeren en dat een zo volledig mogelijk beeld wordt verkregen van de vrijetijdsorganisatie in de voorzieningen. Het onderzoek richt zich op de leeftijdsgroep 10- tot 18-jarigen uit verschillende residentiële voorzieningen. Zo werden naast organisaties bijzondere jeugdzorg o.a. ook een opvangcentrum voor minderjarige vluchtelingen, een gemeenschapsinstelling en een K-dienst betrokken. Er namen 450 jongeren uit 44 verschillende voorzieningen deel aan de survey, waarvan er 22 kinderen en jongeren werden geïnterviewd. De bevraging van de voorzieningen werd ingevuld door 87 medewerkers uit 80 verschillende voorzieningen. De selectie van de te interviewen jeugdwerkorganisaties (n=13) gebeurde in samenspraak met de klankbordgroep. De jongeren vertegenwoordigen een representatieve groep uit de jeugdhulp: meer jongens dan meisjes en meer 13-plussers dan min 12-jarigen. Ongeveer 3 op de 4 jongeren verblijven langer dan 6 maanden in de voorziening, ongeveer 1 op de 4 continu, de vakanties niet inbegrepen, en 1 op de 10 blijft ook in vakantieperiodes in de voorziening. Voor 2 op de 3 jongeren is het niet de eerste voorziening waar ze verblijven. Slechts 1 op de 6 heeft nog samenwonende ouders en van 1 op de 5 werken beide ouders niet. Bij aankomst hebben de meeste kinderen en jongeren, volgens de begeleiders, geen georganiseerde vrijetijdsbesteding. Het is illustratief voor de kwetsbare positie van deze groep. Net deze jongeren kunnen gebaat zijn bij een lonende en uitdagende vrijetijdsbesteding. Vrije tijd en vrijetijdsparticipatie aan georganiseerde vrijetijdsactiviteiten dienen verschillende functies: van plezier en ontspanning, over het ontdekken en ontwikkelen van talenten en competenties naar het oefenen van sociale vaardigheden, groeien in vriendschappen of uitbouwen van een sociaal netwerk. De vrijetijdsruimte biedt andere mogelijkheden voor ontwikkeling dan thuis, op school of binnen de hulpverlening. Het is op het kruispunt van de mogelijkheden binnen een vrijetijdscontext en de leefwereld van de jongeren dat het potentieel ontstaat om veerkracht te ontwikkelen.
PLAATSING IS INBOETEN OP VRIJE TIJD EN VRIJETIJDSBESTEDING
De voorzieningen (n=87) bieden een stabiele omgeving voor kwetsbare jongeren maar slechts in 1 op de 3 van deze voorzieningen kan meer dan de helft van de toekomende jongeren de vrijetijdsbesteding verderzetten. Als reden geven de voorzieningen zelf hier o.a. praktische of financiële belemmeringen voor op. De jongeren zelf zeggen in te leveren op recreatieve spontane activiteiten of hobby’s (wandelen, fietsen, met dieren spelen, vrij spel, enzovoort), op het sporten in clubverband en op sociale en jeugdwerkactiviteiten. Het gebruik van sociale media, vaak nog het enige contact met vrienden, wordt beperkt en het ‘uitgaansleven’ gereduceerd of gedecimeerd. Er zijn ook jongeren die dankzij de voorziening kennismaken met een passend vrijetijdsaanbod. Maar wanneer ze de voorziening verlaten of verhuizen van de ene naar de andere voorziening, kan het niet worden verdergezet. Er is een gebrek aan continuïteit, waardoor ze weinig of niet profiteren van de krachten en mogelijkheden van een passend vrijetijdsgebeuren.
TE VEEL POORTWACHTER, TE WEINIG BRUGGENBOUWER De
vrijetijdsmogelijkheden binnen de voorziening zijn afhankelijk van diverse aspecten (begeleiding, infrastructuur, gelegenheid, structuur, werkvorm, enzovoort). Het activiteitenaanbod is bovendien weinig gedifferentieerd en eerder klassiek en genderbevestigend te noemen. Er zijn weinig artistieke of culturele activiteiten, de variatie in sporten wordt beperkt en er is weinig participatie aan een extern aanbod. De jongere is voor zijn vrijetijdsinvulling volledig afhankelijk van de voorziening die wikt en beschikt. Inspraak of keuze verschillen naargelang van de activiteit, leefgroep of personeelsbezetting, maar gebeurt vooral in functie van het interne vrijetijdsaanbod. Soms wordt voor hen beslist of zijn inspraak en aanbod verdwenen in de structuur van de (gesloten) voorziening. Zelden wordt er samen gezocht naar een goodness of fit tussen jongere en vrijetijdsactiviteiten. Tijdens de vakantieperiodes speelt de voorziening een rol als bruggenbouwer. Kinderen en jongeren nemen deel aan externe kampen en vakanties. Een rol die niet wordt opgenomen voor de jongeren uit de voorziening die de vakanties thuis doorbrengen, want zij gaan beduidend minder op kamp.
VRIJE TIJD ALS SPANNINGSVELD VOOR VOORZIENINGEN EN JONGEREN
Zijn jongeren tevreden over hun vrijetijdsbesteding in de voorziening of trachten ze er gewoon het beste van te maken? ‘Vrije tijd’ binnen een ‘onvrije’ context (school, therapie, georganiseerde activiteiten en alles wat moet) betekent voor hen ‘alles dat wel vrij is’. Ze willen met rust gelaten worden. Bepaalde vrijetijdsvragen stellen ze niet (meer) omdat ze ervaren dat er veel niet mogelijk is. Vrijetijdsactiviteiten zijn ook te verdienen of te verliezen als onderdeel van het programma en worden vaak beleefd als de zoveelste gecontroleerde activiteit. De bevraagde jongeren vragen nochtans geen onoverkomelijke dingen: meer differentiatie in het vrijetijdsaanbod, meer spel- of vrijetijdsmateriaal, meer speel- of vrijetijdsruimte en meer activiteiten buiten de voorziening. De voorzieningen zitten op hun beurt gevangen tussen vrijetijdsbesteding als middel of als doel. Dient men als voorziening in te zetten op een ‘zinvolle’, activerende vrijetijdsbesteding (een verplicht aanbod ter kennismaking om zo de keuzevrijheid te vergroten) of in een vrije keuze waarbij het altijd voetballen wordt en de ruimte wordt genomen om vooral niets te doen? Dient men eerder te investeren in de bestaande context of in de verruiming van het sociale netwerk? Zet men beter in op een te controleren beheersbaar intern aanbod of in een moeilijker te organiseren en controleren ‘normaal’ extern aanbod? SAMENWERKING MET HET
JEUGDWERK IS BEPERKT EN FUNCTIONEEL
Sommigen voorzieningen erkennen het belang van vrijetijdsparticipatie ‘buiten de voorziening’ en brengen jongeren in contact met sport- of jeugdwerkverenigingen, maar over het algemeen blijft deelname aan de verschillende jeugdwerkvormen minimaal. Samenwerking met het jeugdwerk gebeurt soms in functie van de individuele behoefte van een jongere of wordt meer structureel of wederkerig wanneer het een fundamenteel onderdeel is van het (be)handelingsplan. De meeste jongeren stoppen met jeugdwerkactiviteiten als ze in de residentiële voorziening belanden. Door hun verblijf in de voorziening brengen ze minder tijd door met familie of thuis: in het weekend wordt familietijd prioritair aan mogelijke jeugdwerkactiviteiten. Vanuit het jeugdwerk, meer bepaald de WMKJ’s, zijn er nochtans goede voorbeelden van samenwerking die continuïteit garanderen in de vrijetijdsbesteding. WMKJ’s sluiten goed aan bij de werking van de voorzieningen en hun publiek. Ze hanteren een aangepaste benadering, een flexibele omgang en stellen weinig eisen met betrekking tot aanwezigheid.
Referentie
Schraepen, B., Maelstaf, H., Dehertoch, B., Halsberghe, M., & Van de Mosselaer, K. (2016). Vrije tijd van jongeren in residentiële voorzieningen: persoonlijke ruimte of hulpverleningsruimte? Een onderzoek naar de vrijetijdsbesteding van kinderen en jongeren in de residentiële hulpverlening en de rol die het jeugdwerk daarin speelt. Geraadpleegd via https://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/vrije-tijd-vanjongeren-in-residenti-le-voorzieningen
Taal
Nederlands
Publicatievorm
Onderzoekrapport